- Door
- Arnout Veenman
- geplaatst op
- 29 augustus 2012 08:05 uur
Het vonnis in de zaak tegen de Zweedse hoster AltusHost dat door buitenlandse partijen in Nederland gedagvaard werd en veroordeeld werd tot vergoeding van 35.000 euro aan proceskosten, roept veel vragen op. Door twee in providers gespecialiseerde juristen worden die vragen in dit artikel op ISPam.nl beantwoord.
Waarom de Rechtbank Den Haag?
De eerste vraag waarom voor de rechtbank Den Haag is volgens Maarten Braun, juridisch-adviseur bij ICTRecht niet zo heel vreemd, gezien dit één van de drie rechtbanken die bevoegd is om kennis te nemen van geschillen over het Beneluxmerken (art. 4.6 lid 2 BVIE), wanneer het gaat om partijen die zich niet in de Benelux bevinden.
Advocaat Joost Gerritsen bij De Gier | Stam & Advocaten, die gespecialiseerd is intellectueel eigendom en providers, stelt dat de keuze voor de rechtbank Den Haag niet geheel toevallig is, gezien deze rechtbank veel kennis heeft op het gebied van Intellectuele Eigendom. Daarnaast hebben volgens Gerritsen wellicht de recente The Pirate Bay-zaken een rol gespeeld bij de overweging voor de Haagse rechter, omdat tot nu toe de rechtbank Den Haag in die zaken in het voordeel van de rechthebbenden heeft geoordeeld, ten nadele van online tussenpersonen.
Eerste zaak met een beroep op art. 2.22 lid 6 BVIE
Zowel juridisch-adviseur Braun als advocaat Gerritsen stellen dat het voor hen beide de eerste hun bekende zaak is, waarin een beroep is gedaan op art. 2.22 lid 6 BVIE om een hoster op die manier aan te merken als een tussenpersoon, wiens diensten worden gebruikt om inbreuk op het merkenrecht te maken. Beide juristen vragen zich af wat de motivering achter deze kwalificatie van een hoster als tussenpersoon is geweest.
Overigens zij ook opgemerkt dat op grond van art. 2.22 lid 6 BVIE enkel een bevel tot staking aan een tussenpersoon kan worden gegeven indien het gaat over een merkrecht. BREIN kan dus niet tegen een auteursrechtschending optreden met dit (verdrags-)artikel.
Tot nu toe werden hosters altijd aangesproken op basis van art. 6:196c BW dat hosters vrijwaart van aansprakelijkheid, mits ze tijdig optreden tegen inbreuken op rechten van derden. In het vonnis komt dit artikel echter helemaal niet voor. Beide geraadpleegde juristen vragen zich daarom af of dit artikel in deze zaak nog een rol heeft gespeeld. Echter ook op dit punt resteert een vraagteken, gezien de beperkte motivering van het kort geding vonnis.
Over het handelen zijn juridisch-adviseur Braun en de advocaat Gerritsen het eens. AltusHost had veel eerder moeten ingrijpen. Het was onmiskenbaar dat er door de websites die door AltusHost werden gehost inbreuk maakten op de het merkrecht van de rechthebbenden. Het mailtje waarin AltusHost aangaf dat de websites prima door de beugel kunnen, was ook onverstandig, stellen beide juristen.
Te weinig in twijfel getrokken
Een ander bijzonder facet aan de zaak is het feit dat alle partijen, zowel AltusHost als alle rechthebbenden, in het buitenland zijn gevestigd. Dat is volgens beide geraadpleegde juristen mogelijk, mits de websites zich op Nederland richten. In het vonnis staat hierover het volgende:
AltusHost heeft (buiten haar pleitnota om) betwist dat de websites op Nederland (de voorzieningenrechter begrijpt: de Benelux) gericht zouden zijn zodat AltusHost niet zou zijn te beschouwen als een tussenpersoon in de zin van artikel 2.22 lid 6 BVIE. Dat verweer faalt. Merkhouders hebben immers onweersproken gesteld dat Nederland op de websites is aangemerkt als een land van waaruit de producten besteld kunnen worden en waar de producten naar toe kunnen worden gestuurd (via een zogenaamde “drop down lijst”). Voorts kan betaald worden met euro’s en zijn de websites in het Engels gesteld, welke taal in Nederland door nagenoeg iedereen met een internetaansluiting begrepen wordt. De voorzieningenrechter beschouwt AltusHost zodoende voorshands als een tussenpersoon in de zin van artikel 2.22 lid 3 en lid 6 BVIE, wiens diensten worden gebruikt voor inbreuk op de aan Merkhouders toebehorende merken
Advocaat Joost Gerritsen wijst op het begrip “onweersproken gesteld” in deze passage. In het burgerlijk procesrecht is het in principe zo dat als een partij iets stelt en dat niet voldoende wordt betwist door de wederpartij, dat dat door de rechter voor waar wordt aangenomen. In het vonnis komen de woorden “onweersproken gesteld” verschillende keren terug.
Mogelijk zijn een aantal standpunten van de rechthebbenden niet voldoende weersproken of in twijfel getrokken door de advocaat van AltusHost, waardoor de rechter deze als feiten heeft aangenomen. Al zou het ook kunnen dat de rechter simpelweg aan de argumenten van AltusHost is voorbij gegaan. Hoe dit tijdens de rechtszaak ging blijft onduidelijk door de korte motivering van het vonnis. Als advocaat betwist je hoe dan ook alles dat door de wederpartij wordt gesteld waarmee je het niet eens bent, meent Gerritsen.
Website op Nederland gericht?
Juridisch-adviseur Braun vindt de door de rechter aangenomen stellingen, er maar een magere basis is om te concluderen dat de websites met namaakproducten op Nederland gericht zijn. “Als ik iets bij een Amerikaanse website zou bestellen, die vanzelfsprekend in het Engels is, daarmee richt de website zich nog niet op Nederland”. Doorslaggevende factoren waardoor de websites daadwerkelijk op Nederland gericht zijn, zijn volgens Braun zaken als een Nederlandstalige website en klantenservice en de mogelijkheid om te betalen met iDEAL.
Een ander opvallend punt in het vonnis is het feit dat de rechter spoedeisend belang in de zaak aannam, waardoor de rechthebbenden in kort geding ontvankelijk waren, omdat AltusHost geen onthoudingsverklaring met boetebeding had ondertekend. Daarnaast veroordeelt de rechter AltusHost niet alleen tot het ontoegankelijk maken van de websites met namaakproducten vanuit de Benelux maar verbiedt de rechter AltusHost ook om überhaupt de websites te hosten.
Het feit dat een hoster die per definitie niet weet wat zijn klanten doen of hosten, het is ook wettelijk geregeld dat een hoster daar niet voor aansprakelijk is. Dat is maar goed ook, want anders zou de hoster preventief moeten gaan controleren, stelt juridisch-adviseur Braun. Een hoster die niet weet wat voor domeinnamen een klant host, kan ook onmogelijk voorkomen dat de domeinen ooit nog bij hem gehost zullen worden.
Onthoudingsverklaring
Dat een onthoudingsverklaring dient te worden afgegeven om een rechtszaak af te wenden, is te begrijpen stelt Gerritsen. In een dergelijke verklaring zou bijvoorbeeld kunnen worden opgenomen dat AltusHost zodra deze de melding krijgt van de rechthebbenden dat er een website die namaakproducten verkoopt binnen zijn netwerk wordt gehost, deze binnen een bepaalde termijn offline dient te halen.
Het verbod van de rechter gaat echter verder en verbiedt AltusHost de gewraakte websites met namaakproducten te hosten. Indien AltusHost daadwerkelijk niet kan weten welke websites er in zijn netwerk draaien, dan zou dat kunnen neerkomen op een preventieve controle die leidt tot onevenredig hoge lasten bij de hoster. Zo konden de rechthebbenden in de Marktplaats-zaak niet van Marktplaats verlangen dat de website een preventieve controle uit moest voeren omdat dit bij Marktplaats tot onder meer een forse toename van kosten zou leiden, stelt Gerritsen. Hoe hoog de lasten van AltusHost zijn als gevolg van het gevorderde verbod blijft onduidelijk omdat het vonnis beperkt gemotiveerd is.
35.000 euro proceskostenvergoeding
De laatste vraag of 35.000 euro aan proceskostenvergoeding niet aan de hoge kant is, stelt Gerritsen dat dit de daadwerkelijke bedragen van een rechtszaak kunnen zijn. De kosten bij een volledige proceskostenveroordeling – die alleen bij IE-zaken geldt – moet tot de laatste cent nauwkeurig verantwoord worden. In dat opzicht is het goed dat een keer duidelijk wordt, wat de daadwerkelijke kosten van een rechtszaak zijn. Het is mogelijk dat de kosten significant hoger zijn dan de 15.000 euro die voor kort geding staan voorgeschreven in “Indicatietarieven in IE-zaken” die door de rechtbankvoorzitters samen met de Nederlandse Advocatenorde is vastgesteld, stelt Gerritsen. Zoals de naam al zegt vormen deze tarieven een indicatie en mag de rechter hiervan afwijken.
Conclusie
De uiteindelijke conclusie is dat het om een interessant vonnis gaat, maar gezien het om een kort geding gaat en de beperkte motivatie, heeft het niet veel gewicht, stellen beide geraadpleegde juristen. Ook komt mogelijk een bodemprocedure, indien dat niet binnen 6 maanden gebeurt, vervalt het verbod voor AltusHost om de websites te hosten. Wel zal het gebruik van art. 2.22 lid 6 BVIE om hosters als tussenpersoon aan te spreken andere juristen inspireren om dat ook te doen. Beide juristen vragen zich daarom af of dit een nieuwe trend gaat worden.